- gare
- gare1 [gaar]〈v.〉1 station ⇒ stationsgebouw2 〈binnenscheepvaart〉aanlegplaats ⇒ vluchthaven, losplaats3 luchthaven♦voorbeelden:1 gare d'arrivée • aankomsthalgare de départ • vertrekhalgare de jonction • aansluitingsstationgare terminus • eindstation, -puntgare routière • autobus- en vrachtwagenstationmettre qn. à la gare • iemand naar het station brengen2 gare maritime • havenstation3 gare aérienne • luchthaven¶ à la gare! • loop naar de maan!envoyer qn. à la gare • iemand afschepen, iemand er uit zetten————————gare2 [gaar]〈tussenwerpsel〉1 pas op! ⇒ let op!, kijk uit!♦voorbeelden:1 ils sont arrivés sans crier gare • ze kwamen onverwachts, zo maar binnenvallengare à toi! • wee je gebeente!gare à tes fesses! • moet je soms een pak voor de broek hebben!f1) station2) luchthaven3) aanlegplaats [schip]
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.